Kloppen

Het vervliegen van haar geur gebeurde op de vierde dag in het ziekenhuis. Onze dochter woog nog maar twee kilo, maar bleef nu stabiel op gewicht. Er kwam een kinderarts onze kamer binnen. In haar kielzog een coassistent. Een mager meisje met lange blonde haren. Ze was jonger dan ik. En ik vroeg me af hoe zij naar mij keek. We scheelden vast niet heel veel, maar ik was nu een moeder. En dat maakte ons op dat moment meer verschillend dan ooit.

De arts pakte mijn dochter uit haar glazen wiegje. En mijn dochter hield zich wijselijk stil. Haar grote donkere ogen gingen zoekend van links naar rechts. Ze was snel uitgekleed.

De lange vingers van de arts betastten haar lichaam.

‘Ze is mager, dus je kunt de randen van de lever voelen. Doe maar eens.’
De coassistent drukte op precies dezelfde plek en knikte. Ik vroeg me af of ze de lever echt gevoeld had.

‘Tien, en tien.’ Ze ging met haar handen langs de vingers en tenen van mijn dochter. ‘Altijd bewust tellen. Je kijkt over negen vingers heen.’

Het meisje knikte en ik zag haar bewust tellen.

Vervolgens werd mijn dochter opgetild. Ze protesteerde maar heel even. Haar incasseringsvermogen moest nog grenzen krijgen.

‘En dan nu de reflexen.’ De kinderarts liet mijn dochter gevaarlijk achterover hellen. Die zwaaide geschrokken met haar armen, in de hoop zich ergens aan vast te kunnen houden.

‘Prima’, zei de arts. ‘Jullie kunnen naar huis.’

Op het hoofdje van mijn dochter zat nog oud bloed geplakt. De zuster liet me zien hoe ik haar in bad vast moest houden. Ik keek naar dat kleine lichaam in de grote bak met warm water. En rook de zeep waar geen zeep in zat, maar die toch naar zeep rook.

‘Naar huis’, zei ik. Ons meisje keek me even aan en sloot toen haar ogen. Ik deed ze ook even dicht en pakte de hand van mijn dochter. Ik liet haar vingers langs de mijne gaan en voelde ze allemaal. Tot zover klopte het.