Zorgen

Er zitten valkuilen in mijn hoofd. Grote gaten waar ik in kan vallen. Als ik moe ben, worden die gaten groter en erger. Alles wat ik eng vind, kan in dat diepe zwart gebeuren. Ik ben in staat een hoop ellende te bedenken en daar vervolgens in te verdwalen.

Toen ik nog geen moeder was, had ik er al last van. Als ik de trap af liep, zag ik in een flits een gapende wond en een geknakte nek. En als ik met een scherp mes de groenten sneed, zag ik het – heel even – in mijn oog verdwijnen.

Ik wist dat ik die gedachten had. Ik had ze als kind al. Toen maakte ik me er zorgen om. Nachten lag ik wakker, omdat ik gelezen had dat een man zijn moeder vermoord had met een keukenmes. En vervolgens dacht ik aan onze eigen keukenmessen en realiseerde ik me dat ik dus theoretisch iemand zou kunnen vermoorden. Die gedachte hield me uren wakker. Soms raakte ik er van in paniek en ging ik huilend naar mijn vader. Vaak was het genoeg als hij zei dat het inderdaad wel kón, maar dat ik het nooit zou doen.

Ik knikte dan. Natuurlijk. De mogelijkheid werd lang niet altijd de realiteit.

Ik had drie weken nauwelijks geslapen en mijn hoofd deed gek. Ik kon gedachten niet meer goed afmaken en moest soms zomaar huilen. Ook de zorgen kwamen terug. Als ik mijn dochter vasthield, zag ik haar vallen. Ik wist precies te bedenken hoe vreselijk dat eruit zou zien.

Wanneer ik haar in bad deed, zag ik haar verdwijnen in het water. En in een flits zag ik een verdronken kindje. Ik zag haar bleke opgezwollen huid en blauwe lippen. Ik vroeg me af wat er mis met mij was en wist zeker dat een goede moeder dat soort dingen niet zou kunnen bedenken. Zo gedetailleerd.

Mijn hoofd raakte langzaam vol. Het was er warm en beangstigend. Ik probeerde mijn ogen dicht te doen, maar bleef de meest afschuwelijke taferelen zien. Ik vroeg me af of het vanaf nu altijd zo zou zijn en ik raakte in paniek. ‘s Avonds op de bank stopte ik niet meer met huilen.

‘Misschien zijn dit de kraamtranen’, zei mijn man. Ik had die nog niet gehad.
In mijn mond lagen de talloze zinnen besloten die ik niet durfde te zeggen. Ik was bang dat hij zou schrikken. Of nog erger: dat hij mij een vreselijke moeder zou vinden.

Toen ik hem uiteindelijk vertelde over alle keren dat onze dochter in mijn hoofd al overleden was, wreef hij troostend over mijn rug.
‘Er zijn vast meer vrouwen een beetje in de war. Het is allemaal nog maar kort geleden.’
Ik probeerde hem te geloven. Via de babyfoon hoorde ik mijn dochter kuchen. Straks als we zouden kijken, zou ze misschien wel dood zijn.

‘Ik zorg vannacht wel voor haar. Ga jij maar eens slapen. Dat lost een hoop op denk ik.’
Ik knikte en realiseerde me dat mijn man de rol van mijn vader had overgenomen. Op dat moment was ik daar heel erg blij mee.