The Carpenters

Volgens de huilgrafiek die ooit iemand gemaakt had, zaten we nu in de piek. Ik keek naar de lijn die op een silhouet van een berg leek en zag ons staan, krijsend op de top. Onze dochter zou nu zo’n honderdvijftig minuten per dag moeten huilen. We zaten inmiddels op twintig uur per dag. Met een potlood zette ik een stipje ver buiten de grafiek. Twaalfhonderd minuten huilen.

Dat doet gekke dingen met een mens.

Mijn moeder was vast van plan ons te ontlasten en nam de dochter en mij mee naar een enorme babywinkel. Voor haar geboorte weigerde ik hier naartoe te gaan. Nu was het een uitje. Niet in de laatste plaats omdat mijn moeder zich ontfermde over mijn dochter.

Terwijl ik met verwondering naar voedingskussens keek, reed mijn moeder met het wagentje waar de maxi-cosi in stond rondjes door de winkel. Het was alsof iemand aan de geluidsknop van een box draaide. De winkel was groot, dus er waren momenten dat de band verstomde. Ik probeerde de stilte in te ademen, zodat de rust weer in mijn lichaam zou komen. Met mijn vingers kneep ik in kussenvullingen en ik keek naar de hoge schappen om mij heen. Ik dacht aan hoe ik vroeger verstoppertje speelde en dat het gevonden worden het allerergste was. Dat ik geregeld in mijn broek plaste, omdat ik mijn verstopplaats niet wilde verlaten.

In de verte hoorde ik het geluid van een naderende baby.
‘Ik heb iets ontdekt’, zei mijn moeder.
In haar handen zat een pluchen Nijntje.
‘Kijk maar.’ Ze trok aan het plastic handvat en het muziekje begon.
Mijn dochter werd stil. Gebiologeerd luisterde ze naar The Carpenters.

On top of the world verliet ons huis niet meer. Als Nijntje stil was, zongen we het zelf. Dat werkte ook. We probeerden andere liedjes. Betere ook. Maar die werkten niet. Ook de coupletten van het nummer hadden geen effect. En zo zong op een gegeven moment de hele familie eindeloos vaak het refrein. Dat het op dat moment heel slecht ging, bleek wel uit het feit dat we hier niet gek van werden.