Opblaasboot

Ons bed was nog voor de bevalling opgehoogd met vier extra matrassen. Ze waren niet exact even hoog, dus ons slapen had al iets wankels gekregen nog voordat onze dochter er was. In het midden van ons bed lag een kleine baby. De wieg stond werkloos in de kamer. Onder de poten van het hoofdeind lagen Urbanus stripboeken. Soms hielp het om een wieg schuin te zetten, maar onze dochter bleef benauwd.

En dus lag ze nu op haar zij in een babynestje tussen ons in. Het nestje leek op een stoffen opblaasboot met lakentjes. In de lange nachtelijke uren zag ik haar vaak door de kamer drijven. Ooit kreeg ik een paar dagen morfine en had ik mijn moeder in een roeiboot door de kamer zien varen. En ik vroeg me af wat het over mij zei dat ik in verwarrende periodes voortdurend boten zag.

Met mijn hoofd lag ik op de stoffen rand van haar nestje en met mijn hand wreef ik zachtjes over haar buik. Zo nu en dan stopte ik de speen terug in haar mond. Liever had ze mijn pink waar ze eindeloos lang op kon sabbelen. Ik kon daar niet van slapen, hoe moe ik ook was. Haar zuigen was niet constant genoeg. Telkens als ik dreigde weg te dommelen, zoog ze harder, waardoor het leek alsof ze me van het verdrinken wilde redden en me maande te blijven watertrappelen.

Toen ze het zuigen beu was, begon het huilen weer. Ik tilde haar uit de boot en hield haar vast. Niet tegen me aan, dat vond ze niet meer fijn, maar liggend op mijn armen, voor me uit. Ik voelde de spieren van mijn bovenarmen branden, terwijl ik haar heen en weer wiegde. Mijn man kreunde, mijn dochter huilde.

Toen haar lichaam eindelijk leek te ontspannen, legde ik haar op mijn bovenbenen. Haar ogen gingen zoekend de kamer door en bleven uiteindelijk steken bij de mijne. Ik glimlachte en ze staarde terug, zoals ze dat al weken deed. Totdat er ook bij haar een lach verscheen. Even later begon het huilen weer, maar het klonk duidelijk anders nu ze voor het eerst gelachen had.