Lopen

Toen we met onze dochter naar buiten mochten, deed ik dat veel. Ik dekte haar tengere lijf toe met drie verschillende dekens. Vaak stond er een gure wind die langs en in de wagen blies. Wanneer ze het koud had, zag ik de bloedvaatjes rond haar ogen. Ze maakten een blauwe schaduw op haar bleke huid.

Volgens de kraamzorg had een baby buiten maar één extra laagje nodig. Ik kon me dat niet voorstellen. Mijn dochter bewoog nog nauwelijks. Dan moest je het wel koud krijgen, zelfs met een laagje extra. En dus gebruikte ik alle dekentjes die ik had.

Eerst liepen we kleine rondjes. In het begin was dat genoeg. Ze gaven me de opluchting die ik nodig had. Al snel werd het lopen noodzaak. Het was de enige manier om mijn dochter stil te krijgen.

Binnen had ik het geluid vaak al uren op een acceptabel niveau weten te houden. Ik wiegde en ik zong. Mijn dochter huilde, maar het was nog geen krijsen. Dat kwam pas in de loop van de ochtend. Op het moment dat ik geen liedjes meer kende, mijn armen niet meer konden bewegen en het voelde alsof de dag al bijna voorbij was. Op dat moment gingen we lopen.

We liepen dan langs de huisartsenpost en de sloot die in het voorjaar langzaam onzichtbaar werd door de waterlelies die hem als een groen vel bedekten, door het park en langs de geitenweide zonder geiten. Het huilen ging vaak over in schreeuwen. Zo hard en hoog dat ze zich soms verslikte, ik stopte om te kijken of het wel goed ging en daardoor het huilen erger maakte. We moesten bewegen. Ergens naartoe.

Als iemand ons van boven had kunnen bekijken en met een pen onze bewegingen had nagetekend, dan zou te zien zijn dat de lijnen een eindeloze tornado vormden waar we uiteindelijk niet meer uit konden komen.