De grond

Thuis klopte er niets meer van. Op mijn bank zat een wildvreemde vrouw met een map op haar schoot.

‘Ik kom jullie helpen opstarten’, zei ze.

Mijn ouders waren er. En mijn broer en schoonzus hadden de hele dag gewacht om hun nichtje te zien. Ze kwamen rechtstreeks van Schiphol. Toen ze geboren was, had ik gebeld met mijn broer.

Hij stond op een crosstrainer midden in New York.

‘Ze is er’, zei ik.
Mijn broer had er bij willen zijn, dat wist ik. Ze was te vroeg. Mijn dochter leek niet op mij, wat dat betreft.
‘Echt?’
‘Ja.’
‘Ik had er bij willen zijn.’
En ik gaf hem gelijk. Hij had ook hier moeten zijn.

Terug uit New York zaten ze nu in onze huiskamer.

Mijn dochter hield haar ogen dicht. ‘Ze slaapt’, zei ik. En mijn broer knikte. Hij zag het ook.

‘Wanneer heeft ze voor het laatst gedronken?’
De kraamhulp die ons kwam helpen opstarten zat met haar pen klaar. Ze zou vanaf dat moment een week lang alles noteren.

Ik wist het niet meer zo goed. Mijn borsten deden pijn. En dus zei ik dat ik dacht dat ze wel weer honger had.

De vreemde vrouw tilde mijn dochter uit de kinderwagen en ik ontblootte mijn borst.

‘Jezus’, zei mijn broer. En hij keek naar mijn borst die opgepompt was door de stuwing. Spierwit met blauwe aderen.

‘Dat hoort’, zei mijn moeder.

Het aanhappen lukte niet meteen. Mijn dochter hapte in de lucht en schudde wild met haar hoofd.
‘Moet ik helpen?’ De kraamhulp zat al klaar om in mijn tepel te knijpen. Maar ik deed het zelf. Goddank lukte het mijn dochter.

‘Is dit de enige voedingshouding die je kent?’ De stem van de kraamhulp klonk streng. Toen ik bevestigend antwoordde, maakte ze een snelle aantekening in haar map.
‘Daar komen we later wel op terug.’

Ik luisterde naar een muisje dat op de grond viel. Dat voelde op een vreemde manier aangenaam. Er vielen tenminste nog steeds gewoon dingen op de grond.