Tien minuten

Als ik de kinderafdeling op loop, hoor ik in de verte een baby huilen. Of huilen, eigenlijk is het meer krijsen. Het zou mijn dochter kunnen zijn, ik weet het niet zeker. Er liggen meer baby’s ter observatie en blijkbaar kan verdriet lastig te herkennen zijn.

‘Ah, u bent al weer terug?’
De zuster die vandaag voor mijn dochter zorgt, staat achter een computer.
‘U hoort het misschien al? Dat is nu al anderhalf uur zo.’
‘Moet er niet even iemand gaan kijken dan?’
‘Net gedaan. Doe ik straks weer. We laten de kindjes tien minuten huilen en dan troosten we ze weer.’
Ik knik. Ik weet eigenlijk wel dat het zo werkt. Laura heeft het ons uitgelegd. Er is een protocol voor dit soort baby’s.

Besluiteloos sta ik bij de balie.
‘Gaat u anders even koffie drinken.’ Ze wijst naar het bordje waar familiekamer op staat.
Mijn dochter huilt zoals ze dat de afgelopen maanden thuis ook gedaan heeft. Wanhopig en in paniek.

Terwijl ik richting de koffie loop, denk ik aan die keer dat ik zelf als kind in het ziekenhuis lag. De zaal was donker, om mij heen hoorde ik de rustige ademhaling van andere kleuters en ik was aan het huilen. Zo hard dat de zuster binnenkwam en me vroeg wat er aan de hand was.
‘Ik wil mijn moeder.’
‘Dat kan nu niet. Die staat buiten even te roken. Moeders hebben soms ook even pauze nodig.’
De zuster keek streng, ik stopte met huilen, maar het verlangen naar mijn moeder werd alleen maar groter nu ik precies voor me kon zien hoe ze buiten met een sigaretje stond.

Ik weet niet of deze herinnering klopt. Waarschijnlijk zei de zuster het anders. Misschien glimlachte ze wel. Maar voor een kind dat bang is, is er maar één iemand die troost kan bieden.

Laura

Er is op ons gerekend. Haar naam staat al naast de deur. In haar kamer zouden wel zes baby’s kunnen liggen. Door de grote ramen zien we de uitgestrekte polder, de groene weilanden, de bomen die nog geen blad hebben.* Over de dijk loopt het fietspad waar altijd tegenwind heerst.

‘Laura’, zegt een jong meisje. Ze steekt me een slanke hand toe. ‘Ik ben pedagogisch medewerker in opleiding.’
Ik knik en reken onwillekeurig uit hoeveel jaar we zouden kunnen schelen. Toen ik zelf net begon met werken, had ik daar een hekel aan. Voortdurend hadden mensen de behoefte om me te laten weten dat ik jong was, beginnend nog. Ik had me voorgenomen dat nooit te gaan doen. Maar Laura vult de kamer met zoveel jeugdigheid dat ik er niet omheen kan.
We nemen de komende dagen door. Mijn dochter zit rustig op schoot.
‘Zo is ze nooit’, zeg ik, omdat het voelt alsof ik onze komst moet rechtvaardigen.
Laura knikt. ‘Geen zorgen, dat zien we vaker.’
‘Wat zien jullie vaker? Rustige baby’s?’
Ze glimlacht. ‘Baby’s die zich de eerste dagen keurig gedragen. Maak je niet druk, ze vertonen op een gegeven moment altijd hun oude gedrag. En dan begint de observatie.’

Met haar vinger gaat ze langs de instructiepapieren. Buiten zie ik een fietser op zijn pedalen staan. Hij komt nauwelijks vooruit. Ik hoor dat mijn man dingen zegt en ik vang flarden van Laura’s stem op. ‘Kinderarts, fysiotherapeut, voeding, slaap, ritme, rust.’
‘Alles duidelijk?’
‘Ja’, zeg ik.
Ik loop met mijn dochter naar haar glazen wiegje. Hoewel ze nog geen benul heeft van knuffels, zet ik een lachend geel konijn in bed.
‘Zo. En nu lekker slapen.’ Ik kus haar, aai haar benen, buik en wangen. Ze grijpt mijn vinger vast en ik geef nog een kus op haar hand.
Als ik wegloop, doet ze stil haar ogen dicht. We blijven verwonderd staan en kijken naar ons slapende meisje.
‘Ik kom straks terug’, fluister ik tegen Laura.
‘Prima. Geen zorgen. Als jullie er niet zijn, kunnen we beter observeren. Haast je niet.’

Met iedere stap die ik doe, trekt er iets loodzwaars aan mijn enkels. Het duurt lang voordat we de afdeling af zijn. Ze ligt helemaal aan het einde van de gang. Ook dat nog.

 

 

 

 

*Dit blog loopt achter op de realiteit, omdat afstand in de tijd ruimte geeft te reflecteren op alles wat er gebeurd is. Dank voor alle bezorgde telefoontjes en berichten. Maar onthoud dus: wat ik beschrijf is allemaal al gebeurd en gebeurt niet nú.

Begrip

Ik pakte haar tas in. Het deed me denken aan de nacht waarin ze geboren werd. We hadden de ziekenhuiskoffer nog niet klaar staan. Ik zat op de wc omdat mijn vliezen gebroken waren en het vruchtwater maar uit me bleef stromen. Ik riep naar mijn man wat ik me kon herinneren. ‘Zoogcompressen, pantoffels, rompers, vestje, voedings-bh.’
Hij rende vaker dan nodig heen en weer. Het waren de zenuwen.
‘Hoe herken ik de voedings-bh?’ riep hij.
Zo ging dat toen.

Nu, twintig weken later, gaan we opnieuw. Om haar te brengen, niet te halen. Ze gaan haar observeren. Observaties kunnen lang en kort duren.
Ik tel de rompers, maar weet niet tot hoe ver ik moet tellen. Ik kies de mooiste uit, ruk het kaartje van een nieuwe broek. Er staan vrolijk lachende panda’s op.

Op de achtergrond blaft een hond en daarna loeit een koe. Ik luister naar de cd met baby-muziek. Mijn dochter ligt ook te luisteren. In de afgelopen week was er op ieder moment van rust de twijfel. Moeten we wel? Zou het niet opeens beter gaan?
Terwijl ik kakelende kippen hoor, huil ik.

‘s Ochtends staan we vroeger dan nodig klaar. Soms kun je maar beter weggaan als blijven toch onmogelijk is. Onze dochter zit brullend in haar autostoel en ik moet opeens denken aan de poes die ik als kind had. Voor iedere controle bij de dierenarts moesten we haar vangen. In haar kleine kooi was ze afwisselend boos en bang. Op de achterbank suste ik lieve woordjes en probeerde ik het uit te leggen. Maar de totale paniek bleef. Krijsend en sissend. Gewoon omdat begrip iets is dat niet zomaar komt.

Gips

In de wachtkamer zat een jongen te snikken. Zijn dunne arm hing in een mitella. Zijn vader had zijn arm om hem heen geslagen en wreef voortdurend met een vinger over zijn schouder. Af en toe maakte zijn mond sussende geluiden. Mensen sussen het huilen, troosten zo snel mogelijk en hebben de zakdoek uitgevonden.

In de langste uren van de nacht, wanneer onze dochter niet stopte met huilen, moest ik aan mijn moeder denken. Zij had ooit gelezen dat sommige baby’s het huilen nodig hebben. Dat huilen een stofje aanmaakt in de hersenen waardoor ze gaan slapen. Ze wist nooit welk stofje. Mijn dochter ging niet slapen, maar mijn moeder bleef het herhalen.

Misschien was het een zucht naar een verklaring. Mijn man probeerde die ook voortdurend te vinden. Patronen en verklaringen: die maakten de wereld overzichtelijk en de situatie draaglijk.

Onze dochter hield zich niet aan patronen. Wat de ene dag werkte, werkte de andere dag niet meer.

Ik liep rondjes met haar langs de groene banken die in de wachtkamer stonden. Een half uur geleden was ze begonnen met huilen en nu stopte ze niet. De vader van de jongen keek me even vlug aan. Hij knikte. In zijn knik las ik dat hij dacht dat we lotgenoten waren. Niet helemaal, want hij had deze fase al weten te doorstaan, maar hier – in de wachtkamer van de radiologie – hadden we allebei een huilend kind. Dat gaf ons een zichtbare overeenkomst. Ik knikte terug. Er zat niets verontschuldigends meer in mijn knikken. In het begin nog wel. Zodra mijn dochter het op een krijsen zette, haastte ik me om me te verontschuldigen. Ergens in de afgelopen weken had ik die gewoonte verloren.

Het schema liep uit. Dat las ik op de beeldschermen die boven de leestafel hing. Mijn dochter spande haar buik en ik voelde hoe ze met kracht haar luier vol poepte. Straks, op de tafel van de radioloog, zou ik hem verschonen. De jongen met de mitella werd geroepen. Zijn vader stond als eerste op. Ik keek hoe ze samen naar de zuster liepen. Mijn dochter hervatte het huilen en ik verlangde naar iets van gips dat beterschap beloofde.

Heup

De dokter bewoog de benen van mijn dochter heen en weer. Af en toe bood ze weerstand. Dan zette ze haar knieën op slot en moest de dokter eerst een rondje draaien met haar voeten, voordat hij haar benen kon buigen. Ik vroeg me af wanneer weerstand bieden iets bewusts wordt.

‘We maken voor de zekerheid een echo.’
De arts was Spaans. Hij had een zwaar accent. We vonden elkaar in een gedeelde vermoeidheid. Zijn dochter was één dag ouder dan de mijne.

Langer dan gemiddeld lag mijn dochter in een stuit. Dat kan iets betekenen. Het hoeft niet, maar het kán wel.

Dertig jaar geleden werd er bij mij een fout gemaakt. Daarom waren we nu extra voorzichtig. Dankzij mij werd de echo van verdachte heupjes standaard. Zo gaat dat met medische fouten. Ze veranderen protocollen en procedures.

Ik dacht aan mijn eigen ouders.  Aan hoe zij in een soortgelijke kamer zaten en keken hoe mijn benen bewogen. Hoe mijn bilplooien vergeleken werden en dat het lichamelijk onderzoek niets opleverde. Hoe mijn ouders de opluchting voelden, omdat hun dochter de dans ontsprong. Hoe tantes en nichtjes gebeld werden om te vertellen dat ik het niet had. Hoe bijzonder dat was, omdat bijna alle vrouwen in de familie het hadden.
En hoe het daarna toch fout bleek te zitten.

Mijn vader zei ooit dat hij regelmatig moest huilen wanneer hij mij zag lopen. Altijd een beetje mank.

De dokter deed de luier weer om. Ik herkende de routine. Sommige handelingen kun je al snel gedachteloos uitvoeren. Alsof ze er altijd al waren.
Mijn dochter begon te huilen.
‘Het huilen kan soms drie jaar duren’, zei de arts.
‘Drie jaar?’, vroeg ik verschrikt.
‘Maanden. Sorry. Drie maanden. Mijn Nederlands…’ Hij maakte een verontschuldigend gebaar.

Ik pakte mijn dochter op, voelde hoe de luier als een kussen om haar billen zat en vroeg me af of het meer verborg dan we nu wisten.

Een rol

Mijn moeder paste op en dus konden we naar buiten. In onze tas zat een boek. Toen mijn man voor de geboorte zei dat hij in de nabije toekomst het lezen wel op zijn buik kon schrijven, moest ik lachen om zoveel overdrijving.

Ik moest denken aan de vrouw uit mijn groepje van de zwangerschapsgym. Zij had in de ziekenhuistas een spel scrabble gestopt, omdat ze toen nog dacht dat ze tijdens de weeën wel zin had in drie keer woordwaarde.

De crux is dat je van tevoren natuurlijk nooit weet hoe het uiteindelijk zal zijn. Zo had ik me nooit voor kunnen stellen dat wij op een zondag ons huis uit zouden vluchten om in een koffiezaak in de stad doodvermoeid een hoofdstuk uit een boek te lezen. Maar dat deden we dus wel.

Eenmaal in de stad kwamen we terecht in een gekte die bij koopzondag hoort. Het regende een beetje, mijn bovenbenen voelden klam. Er schuurde een vreemde mannenarm langs mijn elleboog. Ik voelde haartjes, heel even maar. Iemand vloekte, een hond blafte. Binnen in de zaak hoorde ik het malen van de koffiebonen en keek ik naar de condens. Een groot deel van het glas was erdoor veranderd in iets dat de chaotische buitenwereld bewust niet leek te willen laten zien. Ik ging achter een mat stukje glas zitten en pakte mijn boek. [ik las overigens dit, een aanrader!] Mijn man zuchtte diep en deed hetzelfde.

Omdat het een hippe tent was, had je geen eigen ruimte. En dus gingen er twee andere mensen tegenover ons zitten. De jongen haalde koffie en ik glimlachte naar het meisje. Ze was ongeveer even oud als ik. En opeens had ik de behoefte om het haar te vertellen. Om te zeggen dat dit niet was wat het leek. Dat ik gevlucht was. Dat ik er uitermate rustig uitzag, maar dat er van binnen iets kookte. Dat dit de eerste bladzijdes sinds tijden waren. Dat ik nu eindelijk kon lezen, maar dat het voelde alsof ik een rol aan het spelen was. De rol van iemand die op zondag met een boek in een café gaat zitten en heerlijk ontspannen koffie drinkt.

Communiceren

De tweede die mij vroeg of ik mijn dochter soms iets aan wilde doen was de kinderarts die toezicht hield op het meisje in opleiding. Ze kwam met snelle stappen de kamer binnen, haar haren wapperden een beetje en de stethoscoop bewoog alsof het instrument haar tempo niet bij kon houden. Ze zei ‘sorry’ tegen het meisje, keek op de computer en zei ‘ah, excessief huilen’, alsof het iets leuks was. En daarna vroeg ze dus precies hetzelfde als de kinderarts in opleiding had gedaan.

Het deed me denken aan wat ik vroeger altijd zag bij Ingang Oost, een reality ziekenhuisprogramma met heel veel synthesizermuziek. Er had altijd wel iemand iets gebroken in die serie. Vervolgens legde de camera altijd dezelfde procedure vast. Er kwamen zo’n vier of vijf verschillende mensen na elkaar aan het bed van de patiënt staan. Die moest vier of vijf keer hetzelfde verhaal vertellen. Soms stond de pols al zo vreemd, dat ik de breuk vanaf de bank al zag. Toch moesten alle medici lichamelijk onderzoek doen. Ze drukten op de breuk, de patiënt riep dat het vreselijk pijn deed en altijd was de conclusie dat er eerst een foto gemaakt moest worden.

Ik vroeg me iedere aflevering af waarom er niet meteen een foto gemaakt werd. En waarom de collega’s niet met elkaar spraken. Dan hoefde niet alles dubbel gevraagd te worden.

‘Nee, ik wil haar niets aan doen’, zei ik opnieuw. Mijn dochter kuchte en rekte zich uit. Er klonk een zacht huiltje. ‘Maar ik word wel minder vriendelijk. Ongeduldig ook. En ik ben vooral doodmoe. En huil zelf ook heel veel.’

De telefoon van de kinderarts ging. ‘Eén moment’, zei ze in de telefoon en vervolgens legde ze haar hand op de luidspreker. ‘Hoe wil je verder gaan?’ Ze vroeg het aan haar collega in opleiding, niet aan mij.
‘Lichamelijk onderzoek en dan volgende week weer zien op de poli. Zodat we het gezin monitoren.’
‘Uitstekend.’
De vrouw stond op. Mijn dochter begon harder te huilen. ‘Onthoud dat huilen het enige is wat ze kunnen. Zo communiceren baby’s.’

Even voelde ik de neiging om haar te vertellen dat ik gestudeerd had, dat ik niet stom was. Maar het enige wat ik kon denken was dat onze baby wel enorm veel communiceert. En dat het heel fijn zou zijn als we wisten wat ze ons in godsnaam wilde vertellen.

 

Uniform

De eerste die mij vroeg of ik wel eens de neiging had om mijn dochter iets aan te doen, was de kinderarts in opleiding. Het was een jong meisje. Op haar witte jas zat een button, waar i.o. op stond.

Het is een illusie dat werkkleding mensen uniform maakt. Dat werkt maar heel even. Ze benadrukken altijd dat wat je wél kan zien. Zo hing aan de kapstok van mijn tandarts vaak een sjaal met dierenprint. Mijn huisarts had plastic doosjes met rauwkost op haar bureau staan en droeg hoge pumps. De postbode was fan van PSV. Er hing een voetbalvaantje in zijn witte bus.

Maar mensen in opleiding hebben nog geen vaste plek. Niet in het leven, niet in een bedrijf. Dus was er alleen haar witte jas. Je moest goed kijken om meer te zien. Mijn dochter zat in de maxi-cosi. Ze sliep. Voor het eerst sinds weken sliep ze overdag. Vannacht was ze ieder kwartier even wakker geweest.

Ik keek naar de arts in opleiding. Ze zag er uitgeslapen uit. Ze had tijd gehad om haar haren te doen, haar nagels waren geknipt, ze droeg make-up en om haar pols zat een horloge. In haar leven liepen de zaken nog op tijd.

Ik dacht aan hoe een vriend ooit vertelde dat hij aan zijn medestudenten kon zien welk specialisme ze zouden kiezen. Hij studeerde psychologie. De blije jonge meisjes wilden allemaal kinderpsycholoog worden. Ik vroeg me af of dat ook bij geneeskunde zo werkte. En of ik vanaf nu allemaal jonge meisjes zou treffen. Meisjes die ook mij observeerden, want dat was protocol bij huilbaby’s. Bijna altijd zijn het de ouders die behandeld moeten worden. Ter bescherming van het kind.

‘U moet het eerlijk zeggen. We horen het vaker. Heeft u er wel eens over nagedacht om uw kind iets aan te doen?’
Ik dacht aan hoe ze straks weer verder zou gaan. Hoe ze met haar begeleider dit gesprek zou evalueren. Hoe ze zou zeggen dat ze alles gevraagd had en dat ze de juiste gesprekstechnieken had toegepast. Hoe ze zou stellen dat er waarschijnlijk niets gevonden kon worden bij de baby, omdat wetenschappelijk onderzoek dat ondersteunde. En hoe ze daarna haar vriend zou appen. Dat het zo goed ging vandaag. Dat alles ging zoals het moest gaan.

Boodschappen

We hadden er beiden niet voor gekozen, maar toch stonden we in de Jumbo. Het had ieder tijdstip kunnen zijn. De nacht leek op de dag, de ochtend was soms ineens de middag en gisteren voelde als vandaag.

Ik keek naar het boodschappenlijstje en schudde tegelijkertijd aan de kinderwagen. Op de achterkant van mijn lijstje stond een advertentie voor billendoekjes. Het papiertje kwam uit mijn kraampakket. Ik dacht aan de rubriek in de Volkskrant waar iemand een verhaal verzint bij een gevonden lijstje. Het mijne zou het goed doen in de krant.

Het was niet echt druk in de supermarkt. Ik zag nog een paar moeders met kinderwagens en een stel oudere mensen. Amy Winehouse leek uit de bananen te komen. In deze supermarkt hadden ze de boxen verstopt.

Er lagen grote, gladde tegels op de vloer. De voegen waren dun. Je kon ze tijdens het rijden nauwelijks voelen. Dat was een probleem. Mijn dochter hield van hobbels, stoepjes en kasseien. Hoe wilder, hoe beter. De afgelopen uren was ze nog niet stil geweest. Af en toe dacht ik dat ouders eigenlijk de kern van zichzelf terug krijgen. Uitvergroot weliswaar, maar toch de kern. Dat ik nu dus geconfronteerd werd met mijn eigen onrust. Extra aangezet, zodat ik er van zou leren.

Bij het schap met de vleesvervangers ging het mis. Het gewone huilen werd harder en hoger. Ze overstemde Winehouse. Haar gezicht was rood en klam. Haar schreeuwen was niet anders dan thuis, maar hier klonk het toch harder. Ik stelde me voor hoe achter ons een spoor van geluid over de gladde tegels gleed, zich om de enkels van de andere mensen wond en hoe uiteindelijk iedereen struikelde.

Af en toe haalde mijn dochter piepend adem. Tijdens een enorme hoestbui tilde ik haar uit de wagen. We stonden inmiddels bij de zuivel. Ik kon de kassa’s al zien. Ze reageerde de laatste tijd nauwelijks nog op mijn aanrakingen. Toch wiegde ik haar, klopte ik op haar ruggetje en wreef ik over haar hoofd.

‘Snijdt dat je niet vreselijk door je hart?’ De oudere vrouw schudde met haar hoofd. Net stond ze hier nog niet.
‘Ik kan daar niet tegen hoor. Zo’n kleintje dat zo hartverscheurend huilt.’

Ik knikte en probeerde vriendelijk te glimlachen. In mijn armen voelde ik hoe ze alles schrap zette. Ik wist dat er een nieuwe uithaal zou komen en vroeg me af hoe stilte zou voelen.

Eendjes

Boven het hoofd van mijn dochter draaiden eendjes rond. Soms volgden haar ogen het rode, groene, blauwe of gele eendje. Vaker waren ze gericht op één punt. De vogels trokken dan aan haar gezichtsveld voorbij. Later zou ze boos worden op het groene eendje, maar nu had ze nog geen voorkeur.

Ik dacht aan de oude man in het verzorgingstehuis waar ik lang gewerkt had. Doodstil zat hij hele dagen in zijn stoel voor het raam te kijken naar een voorstelling waar hij geen deel meer van uitmaakte. Dat stemde hem niet ontevreden. In zijn lijf huisde een geduldige nieuwsgierigheid. Af en toe glimlachte hij om iets wat niemand zag.

De eendjes bleven een minuut bewegen. Daarna moest ik het muziekje opnieuw opwinden. Mijn dochter vond het opwinden ook leuk. Ze trappelde dan met haar voeten en haar armen zwaaiden nog wilder dan anders. Zodra de rondjes weer begonnen, maakten haar lippen een ‘o’. Die o’tjes zou ze later niet meer maken. Mijn schoonmoeder noemde het de Trump.

Ze hield het ongeveer een kwartier vol onder de eendjesmobile. Ik had telkens één minuut om haar fles af te wassen, luiers aan te vullen of naar de wc te gaan. Ik had in die weken voortdurend obstipatie, omdat ik niet tegen de tijdsdruk kon. Zodra ik rustig op de wc-bril zat, hielden de eendjes op. Het onbedaarlijke huilen en gillen begon dan binnen een paar seconden. Probeer dan maar eens te poepen.

Ooit was ik bij een lezing van Dick Swaab. Hij vertelde dat alles wat een mens leert, uiteindelijk in omgekeerde volgorde weer verdwijnt. Mensen die zwaar dement zijn, eindigen uiteindelijk in de foetushouding in bed.

In het verzorgingstehuis waar de oude man woonde, was wekelijks een zangmiddag. Er werd gezongen over een klapperboom en over een klein café aan de haven. De man deed nooit mee. Zijn ogen bleven gericht op de wereld buiten. Alleen zijn voeten tikten ritmisch mee. Uiteindelijk kan een lichaam gevoelens niet lang geheim houden.