Groeiboekje

In de wachtkamer van het consultatiebureau rook het naar onze luieremmer. Buiten scheen de zon en waaide een ijskoude oostenwind. Het was weer om ziek te worden.
De muts van onze dochter schoof voortdurend over haar ogen. De eerste keren onderging ze dat lijdzaam, maar nu zwaaide ze paniekerig met haar armen.

Ik zweette meer dan bij deze situatie paste. We hadden ons moeten haasten, maar niet zo erg dat het mijn overmatige transpireren rechtvaardigde. Het waren de hormonen. Dat had ik gisterenavond gegoogled toen mijn lichaam ook al voelde als een klamme vaatdoek.

Achter een glazen wandje, grenzend aan de wachtkamer, zat een blonde vrouw van een jaar of vijftig. Achter haar hing een poster met in dikke zwarte letters ‘herken kindermishandeling’. Er was een taart getekend met een omgevallen verjaardagskaars.
‘Uw groeiboekje?’ Ze vroeg het zonder haar blik van het computerscherm af te wenden.
Ik reikte haar het boekje aan waar we de komende vier jaar aan vast zaten. Er stond van alles in, maar ik had nog niets gelezen.
‘Kleedt u haar maar uit, dan gaan we haar wegen en meten.’

Ik haalde mijn dochter uit het autostoeltje en legde haar op een oranje verschoningskussen.
‘Luier aan laten. Altijd de luier aan laten.’
Ze zei het niet streng. Ze klonk zoals kassières klinken wanneer ze zeggen dat je het fruit af moet wegen. Routine sluipt gemakkelijk in intonatie.

Ik keek naar het dunne lijf van mijn dochter. Ze moest gegroeid zijn, dat kon haast niet anders. Het was vreemd dat ik me nu al niet meer kon herinneren hoe ze er vier weken geleden uitzag.
‘In de houten bak graag.’

De vrouw duwde de gebogen beentjes zo plat mogelijk tegen het hout. Mijn dochter schrok ervan. Haar armen zwaaiden wild heen en weer. Ik moest denken aan hoe vroeger mijn voeten gemeten werden. Dit leek daar op. Het schuifje werd strak tegen haar hakken geduwd en de vrouw las de centimeters af.
‘En dan nu de luier uit.’

Mijn dochter nieste en daarna nog eens. Ze nieste altijd twee keer.
‘Prima. Wikkelt u haar in een deken. Niet aankleden. Nooit aankleden.’

Ik keek hoe de vrouw de uitkomsten in het groeiboekje noteerde.
49 centimeter.
2900 gram.

Mijn dochter begon te huilen. Even twijfelde ik, maar toen ontblootte ik mijn borst. Ze begon meteen te drinken. We hadden dat eerder moeten doen, dacht ik. Met drie kilo mochten kindjes naar buiten.

Mogelijkheden

De plastic pop keek mijn man met een vage glimlach aan.
‘Pak haar maar op.’
De eigenaresse van de winkel gaf de baby aan mijn man.
‘En dan, zo, kruislings, ja heel goed. Kijk. Zo zit ze stevig.’

Ik keek naar de draagzak die kunstig om het lichaam van mijn man zat. De pop zat er veilig in. Ik zag alleen de bleke benen.

‘Kun je een kus op haar voorhoofd geven?’
Sinds wij verteld hadden dat we een dochter verwachtten, bleef ze de pop koppig als een meisje bestempelen.
‘Een kus?’
‘Ja, zo.’ De vrouw boog haar hoofd, maakte een onderkin en gaf de lucht een kus.
Mijn man deed haar na en belandde met zijn mond op het plastic hoofd.

Twee maanden later kuste ik de kloppende fontanel van ons meisje. Het kostte me minder dan een minuut om haar in slaap te krijgen. In de draagzak gebeurde wat in de wieg niet wilde lukken: ze sliep.
Ik was euforisch.
Ook omdat ik toen nog niet wist wat ik nu wel weet.

Ik keek naar mijn handen die ik plotseling weer vrij had en zag een eindeloze hoeveelheid mogelijkheden. Ik schreef het begin van een artikel, stofzuigde het huis, ruimde alle kleren op die te groot geworden waren en liep naar de bloemist. De opluchting was zo groot dat het voelde alsof ik haar vast kon pakken en ze mij een omhelzing gaf die me deed vergeten dat ik eigenlijk uitgeput was.

Ik hield de warme voetjes van mijn dochter vast en luisterde naar haar rustige ademhaling. Misschien is dit dan wat je hoort te voelen, dacht ik. En ik probeerde het gevoel vast te zetten in mijn hoofd, zodat ik er vannacht ook nog bij zou kunnen.

Zorgen

Er zitten valkuilen in mijn hoofd. Grote gaten waar ik in kan vallen. Als ik moe ben, worden die gaten groter en erger. Alles wat ik eng vind, kan in dat diepe zwart gebeuren. Ik ben in staat een hoop ellende te bedenken en daar vervolgens in te verdwalen.

Toen ik nog geen moeder was, had ik er al last van. Als ik de trap af liep, zag ik in een flits een gapende wond en een geknakte nek. En als ik met een scherp mes de groenten sneed, zag ik het – heel even – in mijn oog verdwijnen.

Ik wist dat ik die gedachten had. Ik had ze als kind al. Toen maakte ik me er zorgen om. Nachten lag ik wakker, omdat ik gelezen had dat een man zijn moeder vermoord had met een keukenmes. En vervolgens dacht ik aan onze eigen keukenmessen en realiseerde ik me dat ik dus theoretisch iemand zou kunnen vermoorden. Die gedachte hield me uren wakker. Soms raakte ik er van in paniek en ging ik huilend naar mijn vader. Vaak was het genoeg als hij zei dat het inderdaad wel kón, maar dat ik het nooit zou doen.

Ik knikte dan. Natuurlijk. De mogelijkheid werd lang niet altijd de realiteit.

Ik had drie weken nauwelijks geslapen en mijn hoofd deed gek. Ik kon gedachten niet meer goed afmaken en moest soms zomaar huilen. Ook de zorgen kwamen terug. Als ik mijn dochter vasthield, zag ik haar vallen. Ik wist precies te bedenken hoe vreselijk dat eruit zou zien.

Wanneer ik haar in bad deed, zag ik haar verdwijnen in het water. En in een flits zag ik een verdronken kindje. Ik zag haar bleke opgezwollen huid en blauwe lippen. Ik vroeg me af wat er mis met mij was en wist zeker dat een goede moeder dat soort dingen niet zou kunnen bedenken. Zo gedetailleerd.

Mijn hoofd raakte langzaam vol. Het was er warm en beangstigend. Ik probeerde mijn ogen dicht te doen, maar bleef de meest afschuwelijke taferelen zien. Ik vroeg me af of het vanaf nu altijd zo zou zijn en ik raakte in paniek. ‘s Avonds op de bank stopte ik niet meer met huilen.

‘Misschien zijn dit de kraamtranen’, zei mijn man. Ik had die nog niet gehad.
In mijn mond lagen de talloze zinnen besloten die ik niet durfde te zeggen. Ik was bang dat hij zou schrikken. Of nog erger: dat hij mij een vreselijke moeder zou vinden.

Toen ik hem uiteindelijk vertelde over alle keren dat onze dochter in mijn hoofd al overleden was, wreef hij troostend over mijn rug.
‘Er zijn vast meer vrouwen een beetje in de war. Het is allemaal nog maar kort geleden.’
Ik probeerde hem te geloven. Via de babyfoon hoorde ik mijn dochter kuchen. Straks als we zouden kijken, zou ze misschien wel dood zijn.

‘Ik zorg vannacht wel voor haar. Ga jij maar eens slapen. Dat lost een hoop op denk ik.’
Ik knikte en realiseerde me dat mijn man de rol van mijn vader had overgenomen. Op dat moment was ik daar heel erg blij mee.

Slapen

Door het nachtlampje zag alles in onze slaapkamer er geschetst uit. Alsof in de nacht alle zekerheid verdween en dingen nog uitgegumd konden worden. De muur achter onze hoofdkussens was koud. Jaren geleden was hij geïsoleerd, maar het isolatiemateriaal was naar beneden gezakt, waardoor er in het najaar een kilte over onze hoofden trok.

Ik luisterde naar het gesuis van onze verwarming. Tussen de spijlen van het wiegje door kon ik mijn dochter zien. Af en toe ging haar rechterarm omhoog. Misschien droomde ze. Dat begint al in de buik. Ik hoopte dat ze mijn dromen geërfd had en niet die van haar vader. Die maakt ‘s nachts de engste dingen mee.

In de hoek van de kamer stond het nieuwe pak luiers dat ik zojuist beneden had gehaald. Het was het vierde pak sinds haar geboorte.

Ik sloeg het dekbed van me af. 36,3. Dat was de temperatuur van mijn dochter. En dus moest de verwarming weer omhoog. De hitte had mijn lichaam overgenomen. Nog een half uur. Dan zou ze weer wakker worden. Iedere drie uur moest ze verschoond en gevoed. Ze dronk heel langzaam, deed er ongeveer een uur over. Tussendoor moest ik voortdurend over haar wang wrijven om haar wakker te maken. In het ziekenhuis had de verpleging hard onder haar voeten getikt. Daar werd ze ook wakker van.

Het wachten op haar huilen hield de slaap tegen. Buiten hoorde ik een motor lopen en daarna volgde de klap van een autoportier dat dichtgeslagen werd. Onze achterbuurman deed het geluid bij de concerten van zijn vrouw. Ze kwamen vaak diep in de nacht thuis. Tussen de auto en het huis werd nooit iets gezegd.

Vroeger, toen ik zelf klein was, dacht ik vaak aan alle mensen die ook wakker waren. Ik voelde me dan niet zo alleen. Vaak keek ik even uit het raam. Onze oude achterbuurman was altijd wakker. Tot vroeg in de ochtend zat hij aan de eettafel de krant te lezen. Ik vond dat iets gezelligs hebben.

Toen ik als volwassene weer even thuis woonde, zag ik dat het beneden donker was. Er woonden nu jonge ouders die gewoon moe waren en naar bed gingen.

Met mijn hand raakte ik de koude muur aan. Ik probeerde te denken aan al die andere  moeders die nu ook zo lagen, maar de opluchting die ik als kind voelde bleef uit.

 

Verkouden

De tas van de huisarts was groter dan mijn dochter. De arts had haar jas aan gehouden en ik rook jaloers de buitenlucht die ze meegenomen had. Wij mochten nog niet naar buiten. Het was te koud. De dochter was te klein.

De huisarts verwarmde de stethoscoop in haar handen. Mijn dochter sliep net, nu was ze weer wakker. Haar ogen waren nog donker. Ze keken wel, maar zagen nauwelijks iets. Voorzichtig deed ik haar romper open.

‘Ze is klein’, zei de huisarts.
Ik knikte. Trots. Ik was de laatste dagen te pas en te onpas trots.
De huisarts luisterde. Het metaal werd op de borst van mijn dochter gezet.
‘Het klinkt prima.’
‘Niet verkouden?’
‘Een beetje misschien. Niks ernstigs.’

Ik dacht aan de nacht die eindeloos geduurd had. Mijn dochter had gesnurkt en moest af en toe hoesten. Tussendoor bleef het stil. Zo stil dat ik naast haar wieg ging staan om te kijken of het wel goed was. Alle geluiden waren voortdurend nieuw. De afwezigheid van geluid baarde zorgen.

‘Als je het niet vertrouwt, dan bel maar.’
De huisarts had haar tas al weer dicht gedaan.
‘Ze huilt heel veel.’
‘Wat is veel?’
‘Uren achter elkaar.’
De arts knikte. Ik kleedde mijn dochter weer aan.
‘Verwacht maar een piek met zes weken. Daarna wordt het minder.’

In mijn hoofd zag ik de grafiek waar we samen in zaten. Dochter en ik. Op weg naar het huilhoogtepunt.

‘Ik kom er zelf wel uit.’

Ze trok de voordeur hard dicht. Door het voorraam kon ik zien hoe ze met stevige passen terug naar de overkant liep. Daar was de huisartsenpost. Haar jas wapperde in de wind, de lucht was grijs en mijn dochter nieste.

‘Gezondheid’, zei ik. En ik probeerde net zo nuchter te klinken als mijn huisarts.

Huilen

De vloer werd langzaam weer van ons. Ik zag kruimels liggen en in de hoek bij de bank verzamelde zich een beetje stof. De kraamhulp was vertrokken.

Mijn dochter voelde het ook. De eerste dag dat ik met haar alleen was, moest ze huilen. Ze begon om half acht ‘s ochtends en stopte ‘s avonds om half zeven. Aan het einde van de dag was ik ook aan het huilen. De visite drukte mij op het hart even te gaan liggen zodra mijn dochter sliep.

Mijn dochter sliep alleen niet.

Ik keek hoe in onze tuin de herfst was gaan wonen. De hosta’s waren bruin, het Japanse boompje was vuurrood. Voor ons raam stonden de manden met winterhei en violen. Die had ik twee weken geleden gemaakt. Zittend op een stoel, omdat mijn dochter zwaar op mijn bekken drukte. Ik kon dat gevoel nu al niet meer terughalen.

Onder aan de trap hoorde ik haar huilen. Toen mijn moeder kwam en haar even stil had gekregen, hoorde ik haar nog huilen. Als een sirene die minutenlang in je oren kan blijven zitten.

In de speeltuin tegenover ons huis viel een jongen van het klimrek. Zijn vader snelde toe, wreef even over de knie en gaf een kus. Daarna ging het spelen verder.

Ik droeg zomerslippers. Door de hormonen was mijn eigen thermostaat nu ook in de war. Voor mijn dochter maakte ik kruiken warm en zelf zat ik zwetend op de bank.

‘s Avonds keek ik naar haar rood geworden gezichtje. Haar vuisten waren gebald. Haar huilen klonk boos en wanhopig tegelijkertijd. Ik probeerde een kusje en heel even werd het stil. Het was het moment van luchthappen. Daarna klonk het huilen alleen maar harder.

Smetteloos

De grond was nog nooit zo schoon geweest. De kraamhulp stofzuigde dagelijks de boven- en benedenverdieping. De ramen gingen open. Het voelde alsof ons huis niet eerder zoveel zuurstof gehad had. En toch had ik het benauwd.

In de kinderwagen lag een klein meisje dat warm gehouden moest worden. Haar thermostaat deed het nog niet. Haar lichaam was bedekt met lichte donsharen. Dikke baby’s verliezen die al in de buik. Ons meisje had ze nog nodig.

‘Ik moet met jullie praten.’ De kraamhulp zat aan onze eettafel en dronk een kopje thee. Ze zou langer blijven, want we hadden recht op extra zorg.

Ik zat op de bank, omdat jonge moeders volgens de kraamhulp veel te veel willen. Voor mij stond de rol Mariabiscuits die ik nog voor de bevalling gekocht had.

Ik had in het ziekenhuis vier dagen in bed gelegen en ik had zin in de fiets en in het zwembad. Het voelde alsof mijn lichaam geen grenzen meer had. Dat het nog even van iedereen was. Van de verloskundige die tussen mijn benen keek en van de kraamhulp die dagelijks controleerde of mijn baarmoeder wel genoeg kromp. Als ik weer mocht bewegen, zou het langzaam weer een beetje eigen voelen.

‘Soms huilen baby’s wel drie maanden lang.’ De kraamhulp knikte naar onze dochter. Die liet af en toe een kreuntje horen.
‘Het is protocol dat ik het daar met jullie over heb.’ Ze keek in de map die ze dagelijks open sloeg. Daar stond het protocol in. Met haar vinger ging ze langs de tekst.
‘Drie maanden huilen dus.’

Ik trok aan het elastiek van mijn positiebroek. Er was ruimte over.

‘Daar kunnen ouders helemaal gek van worden.’
Ik knikte. ‘Ja, dat kan ik me voorstellen.’
‘Oh ja?’ Haar wenkbrauwen gingen een beetje omhoog.
‘Soms gaan ouders dan schudden’, zei ze. ‘Aan de baby bedoel ik.’

In mijn hoofd zag ik een geschudde baby en dat beangstigde me. De afgelopen dagen was mijn dochter in mijn hoofd al gevallen, verdronken en gestikt. En nu kwam er dat schudden bij.

‘Gewoon uit machteloosheid. Heel hard schudden aan de baby en haar dan te ruw neerleggen. Gewoon omdat je wil dat het stopt.’

Ik zei niks. Boven de rand van de kinderwagen verscheen een klein handje. Het maakte snelle ongecontroleerde bewegingen. Het leek alsof mijn dochter iets dirigeerde.

‘En als dat neerleggen heel hard gaat, dan kunnen de ogen eruit vallen.’ De kraamhulp keek me aan.

Ik knipperde, maar kon het niet tegenhouden. Onder de wagen zag ik ze rollen. Twee kleine ronde oogballen over de smetteloze vloer.

De grond

Thuis klopte er niets meer van. Op mijn bank zat een wildvreemde vrouw met een map op haar schoot.

‘Ik kom jullie helpen opstarten’, zei ze.

Mijn ouders waren er. En mijn broer en schoonzus hadden de hele dag gewacht om hun nichtje te zien. Ze kwamen rechtstreeks van Schiphol. Toen ze geboren was, had ik gebeld met mijn broer.

Hij stond op een crosstrainer midden in New York.

‘Ze is er’, zei ik.
Mijn broer had er bij willen zijn, dat wist ik. Ze was te vroeg. Mijn dochter leek niet op mij, wat dat betreft.
‘Echt?’
‘Ja.’
‘Ik had er bij willen zijn.’
En ik gaf hem gelijk. Hij had ook hier moeten zijn.

Terug uit New York zaten ze nu in onze huiskamer.

Mijn dochter hield haar ogen dicht. ‘Ze slaapt’, zei ik. En mijn broer knikte. Hij zag het ook.

‘Wanneer heeft ze voor het laatst gedronken?’
De kraamhulp die ons kwam helpen opstarten zat met haar pen klaar. Ze zou vanaf dat moment een week lang alles noteren.

Ik wist het niet meer zo goed. Mijn borsten deden pijn. En dus zei ik dat ik dacht dat ze wel weer honger had.

De vreemde vrouw tilde mijn dochter uit de kinderwagen en ik ontblootte mijn borst.

‘Jezus’, zei mijn broer. En hij keek naar mijn borst die opgepompt was door de stuwing. Spierwit met blauwe aderen.

‘Dat hoort’, zei mijn moeder.

Het aanhappen lukte niet meteen. Mijn dochter hapte in de lucht en schudde wild met haar hoofd.
‘Moet ik helpen?’ De kraamhulp zat al klaar om in mijn tepel te knijpen. Maar ik deed het zelf. Goddank lukte het mijn dochter.

‘Is dit de enige voedingshouding die je kent?’ De stem van de kraamhulp klonk streng. Toen ik bevestigend antwoordde, maakte ze een snelle aantekening in haar map.
‘Daar komen we later wel op terug.’

Ik luisterde naar een muisje dat op de grond viel. Dat voelde op een vreemde manier aangenaam. Er vielen tenminste nog steeds gewoon dingen op de grond.

Kloppen

Het vervliegen van haar geur gebeurde op de vierde dag in het ziekenhuis. Onze dochter woog nog maar twee kilo, maar bleef nu stabiel op gewicht. Er kwam een kinderarts onze kamer binnen. In haar kielzog een coassistent. Een mager meisje met lange blonde haren. Ze was jonger dan ik. En ik vroeg me af hoe zij naar mij keek. We scheelden vast niet heel veel, maar ik was nu een moeder. En dat maakte ons op dat moment meer verschillend dan ooit.

De arts pakte mijn dochter uit haar glazen wiegje. En mijn dochter hield zich wijselijk stil. Haar grote donkere ogen gingen zoekend van links naar rechts. Ze was snel uitgekleed.

De lange vingers van de arts betastten haar lichaam.

‘Ze is mager, dus je kunt de randen van de lever voelen. Doe maar eens.’
De coassistent drukte op precies dezelfde plek en knikte. Ik vroeg me af of ze de lever echt gevoeld had.

‘Tien, en tien.’ Ze ging met haar handen langs de vingers en tenen van mijn dochter. ‘Altijd bewust tellen. Je kijkt over negen vingers heen.’

Het meisje knikte en ik zag haar bewust tellen.

Vervolgens werd mijn dochter opgetild. Ze protesteerde maar heel even. Haar incasseringsvermogen moest nog grenzen krijgen.

‘En dan nu de reflexen.’ De kinderarts liet mijn dochter gevaarlijk achterover hellen. Die zwaaide geschrokken met haar armen, in de hoop zich ergens aan vast te kunnen houden.

‘Prima’, zei de arts. ‘Jullie kunnen naar huis.’

Op het hoofdje van mijn dochter zat nog oud bloed geplakt. De zuster liet me zien hoe ik haar in bad vast moest houden. Ik keek naar dat kleine lichaam in de grote bak met warm water. En rook de zeep waar geen zeep in zat, maar die toch naar zeep rook.

‘Naar huis’, zei ik. Ons meisje keek me even aan en sloot toen haar ogen. Ik deed ze ook even dicht en pakte de hand van mijn dochter. Ik liet haar vingers langs de mijne gaan en voelde ze allemaal. Tot zover klopte het.

Vervliegen

Het nieuwe begin stond op het white board aangekondigd. Haar naam hadden we de afgelopen maanden gefluisterd. Het was de mooiste naam op aarde. Later zouden we horen dat veel meer mensen dat dachten. Wij hadden onze dochter de meest populaire naam van 2016 gegeven.

Maar goed, dat wisten we toen nog niet.

Haar lijf wist niet wat het plots met alle ruimte moest. Ze krulde haar benen op toen ze op de weegschaal gelegd werd, alsof ze hoopte de beperkingen te voelen die ze zo goed kende. Haar huilen klonk bibberig. En ik vond het precies het goede geluid op dat moment.

Er ging een meetlint om haar hoofd en met een vinger werd haar gehemelte gecontroleerd. Zo is het dus hier, dacht ik. En ik vroeg me af of ze het gek zou vinden als ze nu weer terug gestopt zou worden in mijn buik. Dat ze als een kangoeroe af en toe terug zou mogen, totdat er niemand meer was die haar hoefde te meten, wegen en becijferen.

2255 gram.
47 centimer.

De bevindingen werden onder haar naam genoteerd.

Toen ze in kleertjes in mijn armen gelegd werd, rook ik aan de gekke muts die ze op gekregen had. En ik wilde haar eigenlijk nooit meer wassen. Zo rook nieuw leven. Ik prentte de lucht in mijn hoofd, want ik wist dat die uiteindelijk zou vervliegen.